‘11 hoog / bouwt de woordenwichelaar zijn laatste nest,’ schreef Adriaan de Roover in ‘Halewijnlaan’ uit Enkelvoudig blauw (Demian, 2011), zijn sterke finale dichtbundel. Dinsdag 20 september overleed hij, drieënnegentig jaar oud.
De Roover was een van de belangrijkste Vlaamse experimentele dichters. In bundels als Woordschurft (1953) en Vvrede gedichten (1965) zette hij de taal in om woorden uit hun vastgeroeste betekenissen te lichten en beelden op te roepen waarin de pijn, de schoonheid en het onvatbare van het leven vervat lagen. De poëzie van Paul van Ostaijen was voor hem daarbij een blijvende inspiratiebron. ‘Geen Vlaamse dichter is ooit zo diep tot de essentie van de poëzie doorgedrongen als Paul van Ostaijen,’ schreef hij in Paul van Ostaijen (1968), een deeltje in de Ontmoetingen-reeks van Desclée De Brouwer.
De Roover zag de moderne kunst, de jazz en de experimentele poëzie als een weerwoord op de dwingende taal van machthebbers en demagogen. Tekst alleen was daarom al snel niet meer genoeg voor hem. De Roover maakte (en exposeerde) talrijke collages en objecten waarin hij het woord nog meer vrijheid bood. Als groot liefhebber van de Romaanse kunst voelde hij diepe verwantschap met de middeleeuwse meesters in wier beeldhouwwerken hij de gebalde expressie herkende die hij zocht in de (visuele) poëzie. Zijn Ontmoeting met de Romaanse kunst (2007) was hemzelf het meest dierbaar.
De Roover beleefde de afgelopen jaren een revival. Enkelvoudig blauw werd genomineerd voor de Paul Snoekprijs en zijn gedicht ‘Mijn stad’ kijkt sinds 2011 vanaf de gevel van een flatgebouw op de Antwerpse linkeroever uit over zijn geliefde stad. ‘Hier kan ik oud worden,’ besluit hij in dat gedicht, ‘als een kei in diep groen water.’ Daar, aan de oever van de Schelde, zal hij nog vele passanten ervoor behoeden het leven te aanvaarden zoals het ze wordt voorgeschreven.
Matthijs de Ridder
Comments are closed.